Ook meerwerk moet betaald worden!
TV programma’s als Kassa, Radar of Opgelicht houden ons op de hoogte van misverstanden of wanprestaties tussen opdrachtgever en ondernemer.
Het hiernavolgende speelt zich af tussen twee ondernemers in 1673. Het zijn met name de hoofdaannemer, Jan van Dommelen, die zich in verband met zijn opspelende jicht laat vertegenwoordigen door Faes Faessen. En de onderaannemer, I.C. Steenhouwer, Pierre Bastein.
Deze laatste heeft, naar eigen zeggen, bij de bouw of verbouw van een pand in Venlo, in de voorzomer van het jaar 1673 op verzoek van van Dommelen, een aantal extra werkzaamheden uitgevoerd. Wij noemen dit tegenwoordig meerwerk.
In het hierna volgende is regelmatig sprake van Meesters; een Meester was een door zijn gilde erkend ambachtsman die na zijn daartoe bestemde leertijd proeven van vakbekwaamheid had afgelegd.
De gehele kwestie tussen de partijen passeert de revue in de brief die Pierre laat schrijven aan de Schepenbank van Venlo. Hij laat hem schrijven, want zelf beheerst hij de Nederlandse taal niet. De bijschriften van de tekeningen zijn geheel in het Frans gesteld.
Aan het Gerecht van Venlo,
Met de meeste eerbied richt ondergetekende Pierre Bastein zich tot u met het het volgende.
In verband met de bouw en aankleding van de woning die Jan van Dommelen wil bouwen, werd mij door Faes Faessen gevraagd zo spoedig mogelijk naar Venlo te komen. Mij werd het steenhouwen en het met lood bekleden van de goten toevertrouwd. Mallen zouden voor mij gemaakt worden en ik moest instructie geven aan de metselaars en timmerlui. Faes had mij beloofd dat de blauwe (Naamse) stenen bij mijn komst klaar zouden liggen en dat de bouw binnen drie weken klaar zou zijn, terwijl alle overige materialen aanwezig zouden zijn.
Als honorarium is tussen ons een bedrag van 18 pattacons overeen gekomen plus een halve ton bier. Faes zou persoonlijk met mij afrekenen, zoals te doen gebruikelijk is bij zelfstandig werkende Meesters.
Eventueel meerwerk boven het accoord zou extra betaald worden.
Korte tijd daarna, op 26 mei, schreef Faes mij namens Van Dommelen het volgende briefje:
Venlo, 26 mei 1673
Beste vriend Meester Peer,
Hierdoor laat ik je weten dat Meester Jan van Dommelen last van jicht heeft. Daarom vroeg hij mij je door te geven dat je de twee metselaars uit Luik, waar je het pas over had, maar moet laten komen.
Zorg er alsjeblieft wel voor dat ze zo snel mogelijk hier zijn, anders gaat de beste tijd van het jaar voorbij, zeker nu Jan door zijn jicht voor langere tijd is uitgeschakeld. Ook wil ik je vragen meteen een venster(mal) te sturen om na te maken.
met vriendelijke groeten, Faes Faessen
Ik heb vervolgens meteen Meester Arnold Feege geschreven en uitgenodigd en hem met gelijke post 1 pattacon voor de reiskosten gestuurd.
Drie dagen later kreeg ik weer een brief, nu van Hari van Dommelen, de zoon, waaruit bleek dat vader Van Dommelen van mening was veranderd: Hij voegde nog aan zijn brief toe dat vader nog steeds ziek was, ‘hij can hant noch voet verure’!
Begin juni 1673 ben ik in Venlo gearriveerd om aan de bouw te gaan werken. Ik zag dat Faes een houten model van het kelderraam had gemaakt. Faes en de vaklieden vroegen mij naar dit model vier kelderramen van blauwe steen te maken. Ik heb voor dit meerwerk in de kelder ‘voor het fatsoen’ 6 gulden gevraagd, een vriendenprijs, Van Dommelen ging er meer accoord.
Ook was afgesproken het maken van een dubbel kruisraam (C) zoals getekend in het Model van het Engestraatje met een dubbele post in het midden van 1¼ voet dikte om de balk daarop te laten rusten om meer licht in de keuken te krijgen. De balken zijn niet meer dan ongeveer 7 voet van elkaar verwijderd, en het dubbele kruis mat 10¼ voet zoals het Model aangeeft en als Faes anders wil beweren dan zal hij dat onder eede moeten doen.
Samen met de timmerman, de metselaar en de andere werklui hebben we gezocht naar de dubbele post maar hebben hem niet gevonden. Faes gaf toen toe dat dat hij hem in Luik had achter gelaten!
Dank zij een dergelijke manier van werken is de afgesproken tijd (drie weken) die ik aan het huis zou werken, uitgelopen tot vier maanden! Zonder dat ik ook maar enige betaling heb ontvangen.
Toen ik aan het eind van het werk betaling van mijn honorarium vroeg, heeft Faes mij in aanwezigheid van Geurt Croonenburgh, Engel Knop en zijn vrouw Antonette Pot gezegd dat ik, maar ook de meester timmerman en de metselaar, de bouw verprutst hadden. Vooral ìk had het gedaan omdat ik de modellen had nagemaakt. Als hij voldoende geld zou hebben zou hij het huis afbreken en opnieuw opbouwen op mijn kosten. Hij noemde als voorbeeld de dubbele post, hiervoor genoemd, die ik zou hebben vergeten terwijl hij zelf destijds toe had gegeven dat hij hem in Luik had achter gelaten.
Dit voerde hij aan om mijn goede naam en faam te beschadigen, hij zei dat hij me eerder met drie roeden zou willen slaan dan mij te betalen.
Ik verzoek u dringend mijn problemen serieus te willen bekijken en Faes op te dragen niet alleen voor prompte betaling te zorgen maar ook mijn goede naam, voor zover nog mogelijk, te zuiveren.
Faes heeft me ook nog een nieuwe hoed beloofd als het werk klaar zou zijn, maar ik ben bang dat het naar alle waarschijnlijkheid een hoed zal zijn van schandaal gevoerd met leugens.
Naam en faam, eerroof
Er zijn talloze processen gevoerd waarin de goede naam van één van de partijen in het geding was.
Het Gelders Land- en Stadsrecht[1] schrijft o.m. in art. 1 van § 5 :
‘Wie een prive persoon vervloekt, logenstraft of op enige andere wijze schelt, lastert, beledigt of smaad toebrengt, hetzij mondeling, hetzij in geschrifte, en één van de partijen beklaagt zich daarover, verbeurt een boete van 6 gulden’.
In het Woordenboek der Nederlandsche Taal zijn veel lemma’s opgenomen die aan het begrip eer zijn verwant.
Enkele voorbeelden daarvan zijn
Eerroof: iemand zijn goede naam en eer ontnemen door laster of kwaadspreken. In het katholicisme als een grote zonde beschouwd. (Is diefstal zware zonde, meer nog de eerroof, want ‘beter is een goede naam dan veel rijkdom’. Prov. XXII, 1, POTTERS, Katech. 4, 274 [1914].
Eer is zeer nà aan de deugd, en wordt aan God en aan de besten gegeven. Vandaar dat de mensen daarvoor alles over hebben …; de zonde van eerroof is niet minder dodelijk dan de gewone roof, BRINK e.a., Theol. Wdb. 439 [1952].
Iemand onteeren, belasteren, smaden; in een kwaad daglicht stellen; de goede naam aantasten van.
Een onbeschaamd lasteraar en verfoeilijk eerrover …, waardig, om op een schavot ten toon gesteld en gestraft te worden, V. EFFEN, Spect. 5, 25.
Kwaadsprekerij; belastering, laster. Blamatie, eerroving, naamschending, MEYER, Woordenschat [1669]. God moet u behoeden voor blamatie.
[1] Bedoeld is de uitgave door de Stichting tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandse recht, Arnhem (1996), 324, 325, § 5: Mondelinge ende daetelicke lasteringe, ende versmadelickheit anderen persoenen aengedaen (art.1 t/m 15)