Weddenschappen in Grave
Volgens de definitie is een weddenschap een overeenkomst waarbij partijen tegengestelde beweringen of voorspellingen doen omtrent een gebeurtenis die reeds heeft plaats gehad of nog plaats moet hebben, krachtens welke degene wiens bewering of voorspelling onjuist blijkt te zijn ten behoeve van de ander een zekere inzet (iets van waarde, een som geld e.d.) verbeurt.
Doorgaans in toepassing op een concreet geval, soms ook in abstracte zin. We zullen zien dat zelfs het al of niet sluiten van een huwelijk onderwerp was van weddenschappen.
Het afsluiten of aangaan van weddenschappen is een fenomeen van alle tijden, zie daarvoor de voorbeelden verder in dit verhaal. Overheden waren er op z’n zachtst gezegd niet enthousiast over; de afloop was immers ongewis en bij afloop van een weddenschap had de verliezende partij dikwijls spijt van de destijds gemaakte afspraken en stelde van alles in het werk om het verlies op de één of andere manier af te wentelen op de tegenpartij. En dan kwam meestal het gerecht er aan te pas.
In ons land gaven Karel V en Philips II, in 1544, 1569 en 1571, duidelijke ordonnantiën op dit gebied uit met de zinsnede: “verbod van weddinghen”.
Ook in het Gelders Land- en Stadsrecht van het Overkwartier van Roermond van 1620 herkennen we dit verbod in artikel 14 van het Vierde Deel, iersten titul “Van bestendige ende onbestendige oft crachteloose contracten”, nog duidelijk terug:
“Item alle obligatiën ofte verbintenissen, versekeringen, weddingen, ende dergelijcke voirwaarden ende affreden, gemaackt op ’t leven ofte sterven van persoenen, op einighe reisen oft bhevaarten, op ‘t baaren van knechtkens oft meghtkens, oft op innemen van landen, plaatsen oft steden, sijn, volgende de placaaten van den prince, verboeden”
Ook in het Nederlandsch Indisch Plakaatboek, Eerste deel 1602-1642 en de Beschrijving van Amboina staan zeer duidelijke artikelen die het wedden willen ontmoedigen,
“Sullen oock alle obligatën en weddingen, op de reyse gedaan ende gemaackt, nul ende van geender waarde wesen ende daar geen recht over gesproocken mogen werden, maar de obligatie van weddinge geprocedeert, de raaden ofte rechters voorcomende, gecasseert, gescheurt ende te niete gedaan werden.”[1]
“Ende soo wat de eene geduerende de reyse van den andere met verboden spel ofte wedden sal winnen, sal den verliser ongehouden wesen te betaalen ende, betaalt hebbende, sal den winner moeten restitueeren ofte aan syn maarntgelden te laaten corten ende sal, soo wel den winner als den verlieser, in eene boete tot discretie van den scheepsraad betaalen, als hier vooren mede geseyt is.”[2]
“Niemand zal met eenige Teerlingen, Steenen, Kaarten, etc. of Weddinge op het Spel van andere luiden Dobbelen of Wedden, op pene by Placaat van den Ed.Heer Anthony van den Heuvel, den 5 October 1634 en gerenoveerd 22 January 1644, 6 Juni 1667, den 16 Januari 1674”[3]
Desondanks duiken er in het Oudrechtelijk archief van Grave enkele weddenschappen op. Of ik ze allemaal heb gezien, is niet zeker.
Het beleg van Breda in 1637[4]
In de zomer van het jaar 1637 was alle aandacht gericht op Breda, voor welke stad Frederik Hendrik het beleg had geslagen. Zou Frederik Hendrik het redden?
En zo ja, hoe lang zou dat beleg gaan duren?
Best spannende vragen. De veroveringen langs de Maas waren in dat zelfde jaar 1637 weer verloren gegaan, onder andere Venlo en Roermond waren weer in Habsburgse handen overgegaan. Dus naar aanleiding van het beleg van Breda werden ongetwijfeld weddenschappen aangegaan. Als het mis zou gaan bij Breda, zouden Den Bosch en Grave wel weer eens in de frontlinie komen te liggen.
In ieder geval wedt Jacob Aalberts op 30 augustus met Hendrik de Quaij om het al of niet slagen van het beleg van Breda. Zal Frederik Hendrik erin slagen het beleg binnen zes maanden na heden succesvol te beeindigen? Jacob wedt van ja, maar Hendrik twijfelt en zegt nee.
De inzet is een hoeveelheid werk dat in de kelder van Hendrik gedaan moet worden, bestaande uit het plaatsen en/of vervangen van drie ramen en drie deuren inclusief hang- en sluitwerk, spijkers en schroeven en drie dagen arbeid. De totale kosten hiervan bedragen 12 gulden.
Als Jacob gelijk krijgt, dan moet Hendrik het dubbele bedrag betalen, dus 24 gulden. Over het andere geval wordt niets vermeld, mogen we aannemen dat Hendrik dan niets hoefde te betalen?
Hoe liep deze weddenschap af?
Het vierde beleg van Breda vond plaats tussen 21 juli en 11 oktober 1637. Sinds 1625 was Breda, dankzij Spinola, in Spaanse handen geweest. Frederik Hendrik besloot 12 jaar later de stad opnieuw in te nemen.
Op 21 juli was de aanval op Breda bij verrassing ingezet door Staatse troepen onder bevel van graaf Hendrik Casimir I van Nassau-Dietz. De poorten werden echter bijtijds door het garnizoen gesloten, de toegangen versperd en de alarmklokken geluid.
Op 23 juli kwam Frederik Hendrik met zijn hoofdmacht aan. Onmiddellijk werd Breda omsingeld. Troepen werden gelegerd in Princenhage, Gageldonk, Teteringen en Heusden-hout. Van deze troepen maakten onder andere Engelsen, Schotten en Fransen deel uit. Het garnizoen in de stad bestond onder andere uit Bourgondiërs, Walen, Albanezen en Italianen. Frederik Hendrik vestigde zijn hoofdkwartier in de Grote Hoeve van Bouvigne.
De kardinaal-infant van Spanje deed nog een vergeefse poging de belegering te breken. In tegenstelling tot Spinola wist de prins Breda in 52 dagen tot overgave te dwingen. Het beleg van Spinola duurde evenveel maanden als Frederik Hendrik er weken voor nodig had. Frederik Hendrik voerde dan ook een agressieve belegeringspolitiek.
Ruiterportret van stadhouder Frederik Hendrik, met op de achtergrond Breda. 17e eeuwse gravure.
De belegerden stelden zich dapper te weer. Ze verdedigden zich met knotsen, vlegels en handgranaten. Maar op 6 oktober, zeven uur in de morgen, verscheen er een tamboer van de belegerden om aan te geven dat men wenste te onderhandelen met de belegeraars. Hij sloeg een signaal op zijn trommel voor de Engelse galerij (overdekte loopgraaf), maar een onervaren soldaat schoot hem een kogel door zijn hoed. Hij ging nu naar de Franse galerij, en daar werd hij binnengelaten.
Het resultaat van de onderhandelingen was dat Frederik Hendrik aan de belegerden een eervolle aftocht toestond. Op 11 oktober was het zover, ‘s-morgens om 11 uur trok de bezetting met slaande trom, vliegende vaandels, brandende lont en een kogel in de mond de Boschpoort uit in de richting van Mechelen.[5]
Voor Hendrik zat er dus niets anders op dan het dubbele bedrag te betalen.
De vrede van 1648
Op het al of niet slagen van de zich al geruime tijd voorslepende vredesonderhandelingen heb ik drie, eigenlijk vier, weddenschappen gevonden:
Hendrik Vorsterman tegen Jan Toenissen van der Locht
Op 16 november 1648 spreekt Hendrik Vorsterman (Hendrik) Jan Toenissen van der Locht (Jan), wonend in Neerassel, gerechtelijk aan in verband met het volgende.[6]
Hendrik en Jan hebben een jaar geleden, op 11 november 1647, een weddenschap afgesloten op de volgende voorwaarden:
Als er op Pinksteren van het jaar 1648 (31 mei) vrede of wapenstilstand zal zijn tussen de Staten Generaal en de Koning van Spanje, die dan ook afgekondigd zal zijn, dan zal Jan voor zes schapen 48 gulden moeten betalen, maar mocht de vrede of wapenstilstand dan niet afgekondigd zijn, dan krijgt hij de schapen voor niets.
“Tachtig jaar na het begin van de Nederlandse Opstand tegen de Spaanse koning werd in 1648 in de Westfaalse hoofdstad Münster de vrede tussen Nederland en Spanje getekend. Het vredesverdrag was het resultaat van vier jaar moeizaam onderhandelen.
Schilder Gerard ter Borch was erbij toen op 15 mei 1648 in de raadzaal van het stadhuis van Münster het verdrag tenslotte plechtig werd bevestigd. Nadat de tekst was voorgelezen, legden de Spanjaarden en Nederlanders de eed af op bijbel. De Nederlanders zwoeren met opgeheven rechterhand. Ter Borch combineerde beide momenten in zijn voorstelling. De Nederlanders staan links, de Spanjaarden rechts. Helemaal links, op de voorgrond, staat Ter Borch zelf.
De Vrede van Münster, bekrachtigd op 15 mei 1648, vormt een onderdeel van de pan-Europese Vrede van Westfalen. Te Münster en in het naburige Osnabrück maken tal van landen een einde aan de Dertigjarige Oorlog, die grote delen van Europa heeft geteisterd. In een aparte Vrede van Münster leggen de Nederlanden en Spanje hun al veel langer lopende conflict bij, dat bij ons bekend staat als de Tachtigjarige Oorlog.
De weddenschap is gesloten op voorwaarde dat er een acte zou worden opgesteld welke door beide partijen ondertekend moest worden.
Desondanks heeft Jan zonder de acte te tekenen de bewuste zes schapen uit de kudde gehaald en meegenomen. Maar omdat op Pinksteren van het jaar 1648, de vrede te Münster al was gepubliceerd, heeft Hendrik de weddenschap gewonnen en is Jan gehouden de schapen te betalen.
Hendrik heeft Jan hierover diverse malen aangesproken, maar vergeefs. Daarom vraagt Hendrik de Schepenbank van Grave Jan te dwingen hem 48 gulden voor de schapen te betalen, alsmede de kosten van het geding.
Jacob Caspars tegen Willem van der Haagen en Willem Adriaans
In de maand november 1649 dient Jacob, namens zijn echtgenote, die feitelijk de weddenschap is aangegaan, een eis in bij de Schepenen van Grave.[7] Jacob is zwaardveger, d.w.z. een smid die zich speciaal toelegt op het smeden van degens en rapieren.
De vrouw van Jacob is met de beide Willems op 17 maart 1648 een weddenschap aangegaan, nl. dat Willem & Willem hebben gewed dat aankomende Pinksteren de burgers van Grave vrij kunnen gaan en staan waar ze willen, en dat de publicatie van de vrede dan in Grave heeft plaats gevonden, maar dat de vrouw van Jacob daarvan niet overtuigd is en dat ze heeft gewed met ieder lid van de tegenpartij om een degen of rapier, dat zij in geval van verlies haar dubbel moeten betalen, maar mochten de beide Willems de weddenschap winnen, dan krijgen zij de degens voor niets. De waarde van de degens wordt geschat op 3½ gulden per stuk, de dubbele betaling zal dus bedragen voor ieder 7 gulden. De degens zijn al op genoemde condities overhandigd aan de beide Willems.
Het heeft dus ruim een jaar geduurd voor de wedders er achter kwamen dat de schepenbank het nu maar tussen hen moest uitmaken.
Nu blijken de Willems te ontkennen de weddenschap op deze condities, met name de zinsnede in Grave te hebben aangegaan en beweren bovendien dat e.e.a. niet kan worden bewezen.
Er volgt dan enig juridisch gesteggel over de vraag of er nu wel of niet sprake was van de zinsnede ‘ publicatie in Grave’
Het verschil van mening blijft,
Hendrik Vorsterman en Jacob Caspars
Benadrukt moet worden dat de vrouw van Jacob gewed heeft over de publicatie in Grave, hetgeen de getuigen niet hebben willen toegeven, daarom heeft Jacob Frans van Renoy en Aart Custen laten dagen, en heeft hen onder eede over dit onderwerp laten ondervragen. Bij dat verhoor hebben ze verklaard aanwezig te zijn geweest in de woning van Peter Claasen, toen Hendrik Vorsterman nu ook met Jacob wedde dat de vrede gepubliceerd zou zijn op Pinksteren, 31 mei 1648, en dat Jacob daarentegen wedde dat de vrede niet op Pinksteren gepubliceerd zou zijn. Jacobs vrouw had bij die gelegenheid gezegd, dat zij met geen publicatie van de vrede te maken wilde hebben dan alleen hier in Grave, en dat de beide Willems daarbij aanwezig waren, terwijl ze toegaven dat zij op dezelfde conditie gewed hadden.
En omdat het iedereen bekend is, dat Pinksteren in 1648 op de de laatste dag van mei viel en dat er toen nog geen publicatie in Grave was geweest, want die vond pas op de 5e juni plaats.
Daarom is het duidelijk dat Jacob en zijn vrouw de weddenschap hebben gewonnen,
De beide Willems zullen dus de degens, ieder voor 7 gulden per stuk, behoren te betalen, te meer omdat het tegendeel niet te bewijzen is, daarom volhardt Jacob bij zijn eis, verhoogd met de bijkomende gerechtskosten.
Nog op 30 juni 1650 dient Jacob een nadere deductie in waarin hij alle getuigen verklaringen nog eens de revu laat passeren: er is volgens hem maar één conclusie mogelijk, daarom volhardt hij in zijn eis.
Wemmer Arts en Wouter Braminck
In de korte deductie door de beide Willems ingediend tegen Jacob op 30 juni 1650 wordt gerefereerd aan een weddenschap tussen deze beide heren. Hun wedden ging eveneens over de vrede van Münster.
De vrede zou pas een feit zijn als in de grote zaal, waar de onderhandelingen plaats vonden, met open deuren de overeenkomst met plechtige eden zou worden bevestigd. In aanwezigheid van de hoge vertegenwoordigers van de strijdende partijen moest dan in de Nederlandse en Franse taal de voorwaarden worden voorgelezen. Dat geschiedde op 16 mei 1648.
Enkele merkwaardige weddenschappen elders
Hagenaar en Delftenaar
Een weddenschap waarvan de betrokken persoon waarschijnlijk nooit van op de hoogte is geweest:
Een Haags en een Delfts burger lieten op 3 mei 1644 voor notaris J.P.Timmers vaststellen, dat zij bij contract een weddenschap hadden aangegaan, de Hagenaar: “dat Ds Johannes Goethals, tegenwoordig predikant in Delft, binnen één jaar na vandaag, beroepen en aangesteld zal zijn als predikant hier in Den Haag”, terwijl de Delftenaar “van mening is dat Ds Goethals binnen die tijd hier niet beroepen en aangenomen zal zijn”. De weddenschap gaat om een bedrag van 25 gulden, waarvoor ieder der partijen ook nog een borg had medegebracht.
Johan de Rover en Matthijs van Eek
Voor Schepenen Riemsdijck en De Man verscheen Jonker Johan de Rover en Mattheus van Eek die verklaarden gewed te hebben dat mocht De Rover eerder wettig gehuwd zijn dan Burgemeester Van der Steen, dan zal Van Eek aan De Rover een bedrag van 250 gulden betalen, maar wanneer Burgemeester Van der Steen eerder gehuwd is dan De Rover, dan zal De Rover aan Van Eek 250 gulden betalen. (5 december 1659)[8]
Hendrik Schoock en Eduard van Voorst
De neven Hendrik Schoock en Eduart van Voorst, zijn een weddenschap aangegaan, namelijk, dat de eerste van hun beiden die in het huwelijk treedt, een beloning zal genieten in de vorm van een schilderij op een daaldersdoek met fruytagie[9], dat door Hendrik is geschilderd, welk schilderij door Schook in de weddenschap wordt ingebracht, waar tegen van de kant van Eduart van Voorst wordt gesteld een bedrag van 80 carolus guldens, die hij zal moeten betalen indien zijn neef Schoock eerder komt te trouwen dan hij. Mocht Van Voorst het eerst trouwen of wanneer het schilderij door Schoock verkocht kan worden, dan zal Schoock een ander schilderij maken van de zelfde grootte, dat door deskundigen op een waarde van ten minste 100 gulden zal worden geschat, (Utrecht, 6 aug.1673)[10]
Hendrick Schoock, (1630 – 1707), Boeket, olieverf, 43×64cm
De afloop van de weddenschap is te vinden in een schilderslexicon:
SCHOOCK, of SCHOOK. (Hendrick) – Hendrick werd te Utrecht geboren, en was de zesde van de zeven zonen van Gysbert Schook, schilder, geboortig van Bommel, een Burgemeesters zoon aldaar; overleden te Utrecht, den 21. January, 1662, aet. 71 jaar, en van Johanna van Voorst, sterft 5 February 1655, aet. 63 jaar.’ – Onze Hendrick zal, waarschijnlijk, de weddingschap gewonnen hebben, dewijl hij niet als gehuwd voorkomt in de gemelde Genealogie, bij den Wethouder B.L.C. van den Heuvel, te IJsselstein, die tot dat geslacht behoort, berustende.[11]
Kluchten
Ook in een klucht wordt in verband met het al of niet sluiten van een huwelijk een weddenschap afgesloten en wel in “Het Huuwelijk door Weddenschap”, uitgegeven door Jacobus Gezelle in Den Haag in het jaar 1718 en geschreven door Jan van Hooven. Omdat deze klucht voorspellende eigenschappen blijkt te hebben geef ik er wat aandacht aan.
De hoofdpersoon, Grinald, ongeveer 50 jaar oud, is zo blijkt in het stuk, verliefd op Leonoor, Alida en Antonia
Het begint al meteen in de eerste regel van de eerste acte, wanneer Joris, de vrijpostige huisknecht en zijn meester, Grinald, elkaar als volgt toespreken:
Joris: Zo, heb je dat gewed Sinjeur?
Grinald: Ja, Joris, ja, het is ‘er deur,
Gy zult de juffers haast zien koomen,
Dies sta niet langer hier te droomen,
Maakt alles vaardig zo ’t behoord
Joris: Maar met je bliefte noch een woord,
My heugt hoe dat ik eens voor dezen,
In Gerge Gierit heb geleezen,
Een spul, dat ze op ’t Komedie Spul
Wel speulen, en hoe dat die sul
Wedde om een zakje dikketonnen,
En toen hy docht het was gewonnen,
Verloor hy ’t juist, die slegte bloed,
Want zyn Kouzyn van Kalikoet,
Dat was een platje [12]…..van Loenen,
[…]In de tweede acte vraagt Grinald zich af wat hij toch aanmoet met zo’n vrijpostige knecht:
Grinald: Wat is een man als ik gebruid,
Die in zyn dienst heeft zulk een guit,
Die slegts de kost verdiend met eeten,
En beeter als zyn Heer wil weeten!
Doch laat ik denken hoe ‘k deez’ dag,
Een bruid, en ’t wedspul winnen mag.
’t Is dubb’le winst, of dubb’le schaden.
Ik vind me’er vry wat mee beladen,
Twee duizent pond in specie. ’t is
Al wat te grof gewed, dat ’s wis
[…]In de derde acte bekend Grinald aan Angniet zijn verliefdheid op de drie genoemde zusters. Hij blijkt met de vrienden Konstant en Adelaar, de laatste verliefd op zijn dochter Izabel, gewed te hebben dat hij op deze zelfde dag met één van de zusters zal trouwen en dat om een bedrag van 2000 pond. De toekomstige bruid zal daarbij 4000 pond en een sieraad krijgen.
Isabella Rigo werd op 29 augustus 1684 gedoopt in de rooms-katholieke kerk ‘De Krijtberg’ in Amsterdam. Haar grootvader, de schouwburgmusicus Rochus Eeckhout, was daarbij getuige. Isabella stamde uit een familie van acteurs en musici. Haar ouders waren aan de Amsterdamse Schouwburg verbonden. Ook haar zuster Anna Maria was aan het toneel.
Even leek het erop dat Isabella Rigo zich wilde binden. Op 20 oktober 1718 ging ze in Amsterdam in ondertrouw met de bekende toneelspeler en -schrijver Johannes van Hoven (1681-1750). Zij maakte zichzelf negen jaar jonger en de bruidegom deed er zelfs veertien jaar van af (hij was 37 jaar en niet 23 zoals in de akte staat vermeld). Het huwelijk ging echter niet door. Onder de afkondiging van de geboden staat geschreven ‘niet geholpen’ en de akte is doorgestreept. Hoe Het huuwelyk door weddenschap, een klucht van Jan van Hoven die een half jaar vóór het voorgenomen huwelijk verscheen, daarin een rol kan hebben gespeeld, zoals Dudok van Heel veronderstelt, is allerminst duidelijk. In die klucht verliest een oude man zijn wilde haren en zijn dochter aan een vrijer, die hij heeft afgewezen. Opmerkelijk is, dat de dochter van de hoofdpersoon (ook) de naam Izabel draagt.[13]
[1] N.I.Plakaatboek 1602-1642, Batavia 1885, 332 (art.72)
[2] idem. 337 (art.96)
[3] François Valentijn, Beschrijving van Amboina, Dordrecht & Amsterdam 1724, 252
[4] Oud Rechtelijk Archief (ORA) Grave, toegang 7041, inv.nr. 122-I
[5] vrij naar Wikipedia
[6] Ora Grave, toegang 7041, inv.nr.121-a, ingediend 16-11-1648
[7] Ora Grave, inv.nr. 122-A, ingediend op 9 december 1649
[8] Navorscher 1916,23 (Schepen-Signaat van Tiel)
[9] schildersdoek ter waarde van 1½ gulden (een kwaliteitsaanduiding) met bloemen erop geschilderd
[10] KB 129 G 23, Akte van Weddenschap tussen Hendrik Schoock, schilder en zijn neef Eduard van Voorst
[11] Christiaan Kramm: De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters, van den vroegsten tot op onzen tijd, Amsterdam (1857),1484
[12] slimmerik
[13] bron: Inst.voor Ned.Geschiedenis (ING)